Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9527

Datum uitspraak2008-08-29
Datum gepubliceerd2008-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/5872 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Geschil betreft de met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet bevolen sluiting van het door verzoeker geëxploiteerde café te Delft voor de duur van twaalf maanden. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het sluitingsbevel zorgvuldig moet worden voorbereid en moet steunen op een draagkrachtige feitelijke motivering. Hoewel niet op voorhand gezegd kan worden dat verweerder, gelet op de beschikbare gegevens, niet in redelijkheid tot sluiting van het café over kan gaan, kan vooralsnog niet beoordeeld worden of de vaststelling van de feiten op een deugdelijke wijze is geschied. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing van de politierapportage met concrete, te verifiëren gegevens is het voor verzoeker niet mogelijk om in te gaan op de beschuldigingen. Dit is voor de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft zij van groot belang geacht dat, gelet op het ingrijpende karakter van een sluitingsbevel en de gevolgen daarvan, de daarop betrekking hebbende besluitvorming met grote zorgvuldigheid moet zijn omgeven.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Reg.nr.: AWB 08/5872 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening van [A], directeur van de besloten vennootschap [B] B.V., gevestigd te Delft, h.o.d.n. 'Café [X]', hierna: verzoeker, ten aanzien van het besluit van 18 juli 2008 van de burgemeester van Delft, verweerder, waarbij is besloten het horecabedrijf gevestigd in het perceel [adres] te Delft voor een periode van twaalf maanden te sluiten, ingaande 1 september 2008 om 00.00 uur en eindigend op 31 augustus 2009 om 24.00 uur. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is op 28 augustus 2008 ter zitting behandeld, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [C]. Tevens is verschenen brigadier [D]. I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening 1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.1. Op het adres [adres] te Delft wordt een horecabedrijf, Café [X], door de besloten vennootschap [B] B.V. geëxploiteerd. Bij besluit van 18 juni 1999 is vergunning verleend als bedoeld in artikel 8 van de Exploitatieverordening Horeca 1998 ten behoeve van exploitatie van het Café [X]. Daarnaast is bij besluit van 12 juli 2004, gewijzigd op 19 oktober 2005, aan de besloten vennootschap een Drank- en Horecavergunning verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf aan de [adres]. 2.2. Bij brief van 29 juni 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft regiopolitiekorps Haaglanden, bureau Delft, aan verweerder verslag gedaan van het politieonderzoek naar een drugsdealer van Delft (verdachte 1), waaruit is gebleken dat sprake is geweest van handel in harddrugs in of vanuit het horecabedrijf Café [X] aan de [adres] te Delft, dan wel het daartoe aanwezig hebben. In de rapportage is opgenomen dat een verdachte (1) harddrugs kocht van zijn leverancier en in Café [X] overgedragen kreeg, dat hij de harddrugs verkocht aan afnemers, dat hij de harddrugs verkocht en overdroeg aan zijn 'sub'dealers, dat hij harddrugs in zijn bezit had in Café [X], dat hij zijn harddrugs in bewaring gaf aan een barmedewerker van het café (verdachte 5), dat hij de harddrugs in Café [X] zelf gebruikte en dat de harddrugs door zijn afnemers in Café [X] werden gebruikt. Daarbij komt dat de barmedewerker op de hoogte en betrokken was bij de verdovende middelen handel van verdachte 1. De politie heeft zich daarbij gebaseerd op tapgesprekken en afgelegde verklaringen. Daarbij heeft de commissaris verweerder in overweging gegeven op te treden tegen het horecabedrijf. 2.3. Bij brief van 9 juli 2008 is verzoeker in kennis gesteld van het voornemen van verweerder om de inrichting tijdelijk voor de periode van twaalf maanden te sluiten. Verweerder heeft daarbij vermeld dat met deze maatregel onder meer wordt beoogd de verstoring van de openbare orde te beëindigen en de naamsbekendheid van een recreatie-inrichting als inrichting waar (hard)drugs aanwezig zijn dan wel gebruikt of verhandeld worden, teniet te doen. Verzoeker heeft op 15 juli 2008 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. 2.4. Bij het bestreden besluit van 18 juli 2008 heeft verweerder vervolgens de sluiting voor de duur van twaalf maanden van Café [X] bevolen. Daarbij is aan de politie opdracht gegeven de sluiting in het openbaar bekend te maken en is betrokkene erop gewezen dat de sluiting zo nodig van gemeentewege, doch voor zijn rekening, zal worden verricht. Verweerder zal aan het college van burgemeester en wethouders voorstellen om de verleende Drank- en Horecavergunning in te trekken. Voorts is medegedeeld dat de exploitatievergunning te zijner tijd komt te vervallen, omdat de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan zestien weken is of wordt onderbroken. 3.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 3.2. Artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt: 1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. 2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. 3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht. 3.3. Artikel 16, eerste lid, van de Exploitatieverordening Horeca 1998 bepaalt dat de burgemeester bevoegd is in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 14 geldende sluitingstijden vast te stellen of tijdelijke sluiting te bevelen. 3.4. Ter uitvoering van zijn handhavingsbeleid heeft verweerder op 12 januari 2003 het zogenaamde handhavingscenario bekend gemaakt. In hoofdstuk II van het handhavingscenario staan de maatregelen vermeld die verweerder hanteert in geval van incidenten/overtredingen ten gevolge van gedrag van klanten/bezoekers voorzover het gedrag in directe relatie staat tot de horeca-inrichting en voor zover er sprake is van medeverwijtbaarheid aan de exploitant. Onderdeel C van dit hoofdstuk is van toepassing in situaties waarbij sprake is van drugshandel en bepaalt het volgende: ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde kan de burgemeester tot sluiting van een horeca-inrichting overgaan. Hiervoor is de burgemeester grotendeels afhankelijk van politie-informatie. In ieder geval wordt tot sluiting van de horeca-inrichting van minimaal 1 week tot maximaal 52 weken overgegaan indien buiten, doch in directe relatie daarmee, harddrugs worden verhandeld en/of worden gebruikt. De zwaarte van de overtreding of het incident en de relatie met het horecabedrijf zal hierbij maatgevend dienen te zijn voor de te nemen maatregel (beleidsvrijheid van de burgemeester). 4.1. Het geschil betreft de met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet bevolen sluiting van het door verzoeker geëxploiteerde Café [X]. Verweerder is hiertoe overgegaan, omdat in de inrichting sprake zou zijn van handel in harddrugs, dan wel dat harddrugs ter verhandeling aanwezig waren, waardoor een ernstige en concrete verstoring van het woon- en leefklimaat en de openbare orde plaatsvindt, waaraan een einde moet worden gemaakt. De naamsbekendheid van een recreatie-inrichting als inrichting waar (hard)drugs aanwezig zijn dan wel gebruikt of verhandeld worden, moet teniet worden gedaan, aldus verweerder. 4.2. Verweerder heeft aan het sluitingsbevel een rapportage van de commissaris van politie Haaglanden, afdeling recherche Delft, ten grondslag gelegd, waarin het café wordt genoemd als locatie, waar harddrugs (door verdachte 1) werden verhandeld, overgedragen, verkocht, in bewaring gegeven en gebruikt. In deze rapportage stelt de commissaris van politie dat het vermoeden dat handel in verdovende middelen plaatsvond uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken is gebleken. In het rapport is een aantal van deze gesprekken weergegeven. Daarnaast zijn in het rapport verschillende verklaringen van verdachten van handel in verdovende middelen opgenomen, alsmede van de barmedewerker. Ter onderbouwing van het standpunt dat het café in kringen van gebruikersafnemers bekendheid geniet, heeft verweerder zich voorts gebaseerd op een proces-verbaal van 21 augustus 2008 van de recherche coördinator van de politie Haaglanden, bureau Delft, waarin is opgenomen dat verdachte 1 zijn verdovende middelen verkocht aan vaste klanten van het café. 5.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de uitoefening van hem gegeven bevoegdheid een ruime mate van beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit neemt niet weg dat het sluitingsbevel zorgvuldig moet worden voorbereid en dat het moet steunen op een draagkrachtige feitelijke motivering. Beoordeeld dient te worden of de door verweerder aan het sluitingsbevel ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en of de vaststelling van de feiten op een deugdelijke wijze is geschied. 5.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt, op grond van het door de politie opgemaakte rapport van 29 juni 2008 alsmede gelet op het proces-verbaal van 21 augustus 2008, niet uit te sluiten dat er gedurende de periode van februari 2008 tot april 2008 regelmatig harddrugs aanwezig waren in Café [X] ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Voorzover de harddrugs niet in het café aanwezig zou zijn geweest, is het vooralsnog aannemelijk dat er handel in harddrugs heeft plaatsgevonden dat in directe relatie staat tot de exploitatie van het café. Daarbij is van belang dat verdachte 1 een stamgast was van het café en dat verdachte 1 bekend staat als drugsdealer. Voorts staat vast dat deze persoon zijn handel bij zich had onder het zadel van zijn scooter. Daarnaast is van belang dat uit verklaringen blijkt dat harddrugs in het café werden gebruikt, wat bekend was bij medewerkers van het café. Dat de barmedewerker (verdachte 5) betrokken was bij de handel in harddrugs is eveneens aannemelijk en verweerder heeft dit gegeven zwaar mogen laten meewegen. De stelling van verzoeker dat hem het (privé) handelen van zijn barmedewerker niet te verwijten valt, kan verzoeker in dat verband niet baten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie uitspraken van 3 maart 2004, LJN: AO4812, 4 juli 2001, AB 2002/6) speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant geen rol bij de vraag of er zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt. Verzoeker is direct verantwoordelijk voor de gang van zaken in de door hen geëxploiteerde inrichting en hij dient afdoende maatregelen te treffen teneinde feiten als de onderhavige te voorkomen. Daarvan is vooralsnog niet gebleken. Dat verweerder niet in redelijkheid tot sluiting van het café over kan gaan, kan, gelet op de beschikbare gegevens, op voorhand dan ook niet worden gezegd. 5.3. Daarentegen is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog niet beoordeeld kan worden of de vaststelling van de feiten op een deugdelijke wijze is geschied. De rapportage bevat slechts een samenvatting van een strafrechtelijk onderzoek. Daarbij is een selectie uit tapgesprekken opgenomen en zijn afgelegde verklaringen gedeeltelijk aangehaald. Nu verweerder is afgegaan op de conclusies die de politie op basis van een strafrechtelijk onderzoek heeft getrokken, is verzoeker in zijn verdediging is geschaad. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing met concrete, te verifiëren gegevens, is het voor verzoeker niet mogelijk om in te gaan op de beschuldigingen. Daarbij is van belang dat er géén drugs is aangetroffen in het café. Dit stelt zwaardere eisen aan de deugdelijkheid van de politierapportage. 6. Hoewel verweerder één en ander in bezwaar kan herstellen, ziet de voorzieningenrechter in het vorenstaande aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat het besluit van 18 juli 2008 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarbij heeft zij van groot belang geacht dat, gelet op het ingrijpende karakter van een sluitingsbevel en de gevolgen daarvan, de daarop betrekking hebbende besluitvorming met grote zorgvuldigheid moet zijn omgeven. 7. De voorzieningenrechter ziet in dit geval eveneens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). II. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, die zin dat het besluit van 18 juli 2008 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar; 2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van 644,--, welke kosten de gemeente Delft aan verzoeker dient te vergoeden; 3. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 288,--, vergoedt. Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.A. Molemans.